Dan zal Ik voor elke stam van Israël een God zijn, dan is Israël Mijn volk – spreekt de HEER.
Dit zegt de HEER:
In de woestijn kreeg Ik Israël lief, het volk dat aan vernietiging ontkomen was. Ik ging hun voor en gaf hun vrede. Van ver ben Ik naar je toe gekomen, vrouwe Israël. Ik heb je altijd liefgehad, Mijn liefde zal je altijd vergezellen. Ik breng je weer tot bloei. Je zult weer dansen in de rei en de tamboerijnen laten klinken. In Samaria’s bergen zul je wijngaarden planten, en mogen eten van de eerste vruchten. De dag breekt aan dat in Efraïm de wachters op de bergen roepen:
“Kom, laten we op weg gaan naar de Sion, naar de HEER, onze God!”
Dit zegt de HEER:
Juich van vreugde over Jakob, jubel aan het hoofd van alle volken, roep het uit, zing een lofzang:
“De HEER heeft Zijn volk gered, en wat er van Israël nog overbleef bevrijd.” Ik laat hen uit het noorden terugkeren en breng hen samen van de einden der aarde. Ook blinden en lammen komen mee, ook zwangere vrouwen, en vrouwen in barensnood. In dichte drommen keren ze terug. Zij komen terug in tranen, ze heffen smeekbeden aan, en Ik zal hen leiden. Ik breng hen naar stromende beken en voer hen over geëffende wegen; daar kunnen zij niet struikelen. Want Ik ben voor Israël een vader, en Efraïm is Mijn eerstgeboren zoon.
Volken, luister naar de woorden van de HEER, vertel het verder op de verste eilanden:
Hij die Israël verstrooid heeft, zal het samenbrengen en het hoeden, zoals een herder zijn kudde. Want de HEER verlost het volk van Jakob, Hij bevrijdt hen uit de hand die sterker was dan zij. Zij komen juichend naar de Sion, stralend van vreugde om de gaven van de HEER:
koren, wijn, olijfolie, en geiten, schapen, koeien. Zij gedijen als een waterrijke hof, nooit meer zal het hun aan iets ontbreken. Meisjes dansen vrolijk in de rei, jongens en grijsaards dansen mee. Hun rouw verander Ik in vreugde, Ik troost hen, hun verdriet vergeten zij.